Historie

 

De Nederlandse Hervormde Gemeente te Elst (Utr.)

Bij besluit van Koning Willem I, werd op 19 augustus 1819 bepaald, dat de inwoners van de buurtschap Elst, onder Rhenen, voortaan een eigen kerkelijke gemeente zullen hebben, als Nederlandse Hervormde Kerk.
Er wordt hun ook toegestaan een Herder en leraar te mogen beroepen. Het provinciaal kerkbestuur van Utrecht en het Classicaal bestuur van de Classis Wijk (bij Duurstede) kreeg opdracht zorg te dragen voor de benoeming van een kerkenraad.
De archiefboeken van onze gemeente beginnen in september 1814.
Hieruit blijkt dat er in Elst in 1785, 150 zielen woonden.
Twintig jaar eerder in 1765, waren dat er 100.
Op 2 januari 1815 is het aantal inwoners toegenomen tot 385, waarvan er 71 lidmaat zijn. Allen van de zuivere gereformeerde godsdienst.
Onder hen zijn 40 tabaksplanters. De tabakscultuur was in die tijd de voornaamste bron van inkomsten.
Omdat Elst onder het rechtsgebied van de stad Rhenen behoorde, was men ook op de kerk te Rhenen aangewezen.
Dat betekende echter wel 1½ uur lopen, waardoor de "tedere jeugd en de zwakke ouderen" vaak verstoken bleven van kerkbezoek.
Vooral 's winters had het kerkvolk nogal eens last van kou en sneeuw, omdat er tussen Eist en Rhenen maar een drietal huizen stonden en schuilgelegenheid nauwelijks mogelijk was.
In september 1814, beginnen de besprekingen voor het bouwen van een kerk en pastoriehuis en het stichten van een eigen kerkelijke gemeente. Vanaf die tijd zijn ook de notulenboeken bijgehouden.
Men besluit een verzoekschrift te richten aan de Koning het hoofd van de staatskerk.
"Dat aan de gemeente van Elst, wier bevolking door de Goddelijke Zegen, zo uitermate is toegenomen en voorzien is dat deze meer en meer zal aangroeien, een gewoon Herder en Leraar mag worden toegestaan.
En dat de bezoldiging, op den voet, als veel kleinere gemeenten van 's landswege mag geschieden.
De inwoners uit eigen middelen tot het uiterste vermogen zullen bijdra­gen voor de bouw van een kerk en pastoriehuis".
Dit rekest wordt op 13 Februari 1815, door enkele personen naar Den Haag gebracht. Een reis van vier dagen.
Door tegenwerking van de kerkenraad uit Rhenen wordt dit verzoek echter afgewezen.
Anno 1816, komen er, door de hoge waterstand van de Rijn, zulke overstromingen, dat de bewoners moeten vluchten en er grote schaarste aan voedsel ontstaat.
Dan komt men in 1817 in contact met iemand "zeer bekend met de Minister en Secretaris der Eredienst van de Hervormde Kerk".
Met zijn medewerking wordt een nieuw rekest ingediend.
Het gevolg hiervan is "Dat als Elst uit eigen middelen een kerk en pastoriehuis kan bouwen en onderhouden'" hun wordt toegestaan een afzonderlijke kerkelijke gemeente te vormen en een predikant te beroe­pen uit 's lands toelage.
De tabaksplanters staan garant voor de kosten. Een bedrag contant met de verplichting 7% uit de opbrengsten van de tabak beschikbaar te stellen. Ook de niet tabaksplanters dragen naar vermogen bij.
Voor kerk en pastorie wordt een perceel grond gekocht langs de Nieu­we Straatweg, de meest geschikte plaats. De eigenaar wordt schadeloos gesteld, door voor hem een ander groter stuk grond te ontginnen.
Men benoemt tot architect, Godert Adriaan de Ridder uit Amerongen. "Zeer ervaren in de bouwkunst".
De bouw begint in November 1818. De eerste steen werd gelegd in April 1819. Voor de kerk door H.J. de Ridder. Joh. Quint deed dit voor de pastorie. Beiden woonden in Elst. De eerste steen voor de kerk is geplaatst boven de ingang en is daar nog steeds aanwezig.
In Leiden werd uit een "Franse kerk" een gedeelte van het meubilair aangekocht. Daarvan zijn de "kuip" van de preekstoel en een deel van het doophek, nog in de kerk aanwezig.
Als in 1819 de uitvoer van de tabak stagneert, door de hoge toltarieven van de Pruisische Koning, drukken de bouwkosten zwaar op de buurtschap. Opnieuw gaat er een verzoekschrift naar Den Haag.
Als antwoord ontving men het al eerder genoemde besluit van de koning, d.d. 19 Augustus 1819. Nu met de mededeling, dat een subsidie verleend werd van  ƒ1.000,00. In die tijd een hoog bedrag.
De Classis Wijk benoemt in Augustus 1819 een kerkenraad, bestaande uit vier ouderlingen en twee diakenen.
Als voorzanger is benoemd en aangesteld Jan Gijsbert van Veenendaal, schoolhouder te Elst. Tot doodgraver en klokluider Rijk Klaassen. Van het gemeentebestuur uit Rhenen komt een commissie de nieuw aangelegde begraafplaatsen in en om de kerk inspecteren. Deze plaatsen zijn tot 1829 gebruikt, waarna een nieuw kerkhof in gebruik genomen werd aan de Straatweg, nabij de Veerweg.
7 November 1819 wordt dan de nieuwe kerk ingewijd door Ds. G. J. Coolhaas uit Amerongen, met een preek over Ezra 3 vers 11. En het volk juichte met groot gejuich.
Vanuit Wageningen kwamen 18 muzikanten, uit Ingen, Rhenen en Veenendaal 70 van de beste zangers. Een orgel was er toen nog niet. Zeer veel mensen waren gekomen voor de plechtigheid, ook uit omlig­gende plaatsen, zodat de kerk te klein bleek en de deuren tijdens de dienst open bleven.
De eerste bediening van de Heilige Doop gebeurde op 14 November. De bevestiging van de eerste kerkenraad vond plaats op 21 November 1819, door Ds. J.W. Kersten, predikant te Driebergen.
De eerste predikant wordt Ds. G.W. Bisschop uit Veen (NB).
Hij werd zondagmorgen 2 juli 1820 bevestigd door Ds. v. Doesburg uit Wijk bij Duurstede, de scriba van de Classis Wijk.
In 1824 is het aantal gereformeerde zielen van de gemeente gestegen tot 500.
Op 20 December 1860 wordt er een organist benoemd.
Er staat dan voorlopig een huisorgel in de kerk.
Uit een vergadering van Januari 1861 blijkt, dat er een kerkorgel is aangekocht dat in Mei gereed zal zijn.
Dhr. C. v. Voorthuizen wordt voor een halfjaar benoemd tot organist.
Orgeltrapper wordt Dirk v. Baaren.
Een heel moeilijke tijd voor de gemeente is de periode geweest van 1930 tot 1945. Door vooral financiële problemen kon er geen predikant meer beroepen worden.
Het interieur van de kerk is ingrijpend gewijzigd in 1947, waarbij de oude kerkbanken, hoge en lage, sommige met deurtjes, zijn vervangen door klapstoelen. Met uitzondering van twee banken met luifel achter in de kerk.
De kerk is van binnen grondig gerestaureerd in 1963, waarbij de klapstoelen weer verdwenen en ook de twee oude banken met luifel voor de banken, die we nu nog gebruiken. Toen werden ook de beschil­deringen op de balken en het ronde gewelf aangebracht.
Enige jaren later kwam er centrale verwarming en een nieuw orgel. De oude pastorie is in 1959 vervangen door de huidige.
De pastorie was vroeger tegen de kerk aangebouwd. Kerk en pastorie vormden één front langs de straatweg.
De deur naast de preekstoel (nooduitgang), kwam vroeger uit in de studeerkamer van de pastorie.
De kerk staat nu op monumentenlijst, mede door de unieke dakconstructie.
De achtertuin van de pastorie is enige jaren geleden veranderd in parkeerplaats.
De treures die daar in 1823 is geplant, op een heuveltje, kon behouden blijven en is de enige herinnering aan de vroegere pastorietuin.

S. v.d. Oosterkamp